Skip to main content

Urk, beschreven in 1894

Op het vermaarde Google Books kwam ik het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap tegen. Nog specifieker ik kwam Urk tegen in een artikel over Friese plaatsnamen. Dan moet het wel goed zijn. Toch?

50 CE

Urk wordt behandeld omdat het ooit in het Flevomeer (niet het huidige Flevomeer, maar het Flevo Lacus uit de tijd van de Romeinen toen Nederland nog één groot veengebied was met daar midden in een meer) heeft gelegen, en volgens de schrijver van het artikel heeft Het Vlie (nu het water tussen Vlieland en Terschelling. Ook wel Vliestroom of Flie als je Fries bent.) haar naam te danken aan Flevo. De schrijver weet ons ook te vertellen hoe Urk aan zijn naam is gekomen.

Het Vlie was dus een rivier die het Flevomeer verbond met de Noordzee. In de late Middeleeuwen steeg de zeespiegel, het Vlie werd steeds breeder, het Flevomeer steeds groter en uiteindelijk ontstond zo de Zuiderzee.

Bronnen

Ik heb het deel dat over Het Vlie en dus Urk gaat overgenomen. Daar waar de schrijver bronnen in de tekst citeert, heb ik deze laten staan. Als je de voetnoten wil lezen, moet je het stuk via Google Books zelf lezen. Jaartallen heb ik vet gemaakt.

Welke bronnen de schrijver bedoelt, is mij niet altijd duidelijk geworden. Het Oorkondenboek van van den Bergh kun je op Google Books nog vinden. Ik denk dat deze editie van Oudheden en Gestichten gebruikt wordt. Deze handelt namelijk over Friesland.

Nomina Geographica Neerlandica

800 CE

Met zekerheid is de loop van het Flie niet aan te wijzen toch kan deze gegist worden. Het ontstond uit het meer Flevo later Almere genoemd om Urk gelegen.

In 966 schenkt Otto I aan het klooster St Panthaleon te Keulen:

cuiusdam insulae medietatem in Almere que Urch vocatur et ultra amnem Nakala quicquid interiacet usque Vunning amn quod Gardolfus iam quondam comes visus est tenuisse in comitatu Ekberti comitis

van den Bergh Oorkondenboek I 28 Anzeiger f Kunde d D Vorzeit 1863 S 160

Anno 968 schenkt dezelfde keizer aan Elten de kerk en wat graaf Wichman

comes in littore Reni in comitatu Hamelant aan beneficien had bezeten quicquid idem Wichmannus comes beneficii nos vero praedii in  territorio Urck in pago Salo

van den Bergh Oorkondenb. I 29b

Welke gift in 996 door Otto III wordt bevestigd.

Deo sanctoque Vito Wichmannus comes dedit praecipue quae dicuntur in Nardincklant bij Naarden Urck Barbuogot Otwines praedia insuper in Frisonibus quicquid abbatissa in quatuor comita tibus vid Hunesco Fiualgo Merme Merne Micheta tributaria

van den Bergh Oorkondenb 44a Lacomblet I No 127

Anno 1132: hoort het bij de kapellen die aan Staveren’s St. Odulfklooster bevestigd worden, (zie het Register).

Anno 1134: Lotharius bevestigt op nieuw aan Elten hare bezittingen w.o.

Nerdinghlant Urck Berbneget Otuneus praedia necnon fiscum et tollenen de piscatione in pago Salon et in fluvio Isla Bondam

Oorkondenb. blz 183

Anno 1148:

possessionum quae est in Meretha locavimus Conrado de Orio (sive Oric)

Jaffé Mon Corbeiens blz 222

Anno 1200 (1245?): …

Fenehusen Sileham Marcknesse Nagele Emelwerd Urck.

Oudheden en Gestichten 475/6; zie het Register i. v. Odulf

Anno 1309:

de kerk en de gemeynte van Urck gehoort den abt ende het convent van Staveren

van Mieris II 89 Schwartzenb Charterb I 135

Anno 1328:

Ist sunt fidejussores de Dronthonibus in compromisso Ot de Orch (Urk?).

Rek Utr I, 106

Anno 1328:

Ot de Orch (Urk?) tenetur 4 ½  s. gr. pro fratre suo, si eccle siam habuerit

Rek. Utr. I, 107

Anno 1329:

Recepta in Frisia … recepit (a domino Ecgerdo) item de ecclesia de Orch (Urk?)

Rek. Utr. I, 332

Anno 1331:

Haren Janne van Kuynre … dat gherechte van Emlairden half. Voert dat overste recht tote Orc. Item al t gherechte van Orc, drie weken Voirt in t dorp toit Espel die zeevond

Schwartzenb. Charterb. I, 186. – Zie t Reg op Kuynre

Anno 1364: Orc, Emelwaerde ende den hof te Tollebeke

Ald. 186

Anno 1380: Dirk van Swieten ontvangt in leen de twee landekens van Orkel en Emelswalde

Rijksarchief Tijdrekenkundig Register van Overijss. Oork. No. 582

Anno 1381:

twie landekyns of kerspele als Orkel ende Emelswalde

Schwartzenb Charterb I 244

Anno 1388:

den lande van Urc ende van Emelwaert

Ald. 247, 250

Anno 1391/2:

t huys tot Orcke, t lant tot Orke ende tot Emelwaerde

Ald 250/1

Anno 1405: beleent Willem VI Herman van Kuinre bij opdracht van de vrouwe van Voorst met de heerlijkheid Orck aan de zuidzijde der kerk dat geheeten is De Delf en half Emelwaarde.

Rijksarch. Tijdrekenk Regist. van Overijss. Oork. N. 629

Anno 1407: beleent hij met dezelfde goederen vrouwe van Voorst nam Urk a.d.z.d.k. en half Emelwaarde

Ald. No. 633

Anno 1412: beleent Willem VI Herman v. Kuinre met de heerlijkheden van Urk en Emeloord bij opdracht van Dirk van Swieten

Orig., ald. 640; hetzelfde(?) als

Anno 1412:

Urck en Emelwairde in het Perkam. Reg. nov. Vas, Holl, III 84 gedrukt

van Mieris IV 196 Schwartzenb I 375

Anno 1412 opnieuw als in 1405 met alle rechten, die zij had aan de goederen van Urk aan de zuidzijde der kerk en half Emelwaarde

Ald. No. 642

Anno 1415 Bevestiging van lijftocht ten behoeve van jonkvrouw Oede van Welp echtgenoot van Herman van Kuinre aan de thijnsen van Emelwaarde en van het Monnikenland van Urk

Ald. No. 647

Anno 1417 Vrouwe Jacoba van Beyeren beleent Herman van Kuinre met Urk en Emelwaarde

Ald. No. 655

Anno 1420 Missive van Amsterdam aan Herman van Kuinre en den kastelein op den huize van Urk om 4 daar gevangen zeeroovers naar behooren te rechten

Arch. van Amsterdam, ald No 658

Anno 1436 Hertog Philips van Burgundie beleent Herman van Kuinre met Urk en Emelwaerd

Rijksarch. ald No 675

Anno 1438 Hertog Philips beleent jonkvrouw Aleid Hermans dochter van Kuinre bij doode haars vaders met Urk en Emelwaerd

Ald. No. 677

Anno 1476 Hertog Karel van Bourgondie beleent heer Evert Zoudenbalch proost van Maastricht met de landen van Urk en Emelvard en ander goed

Orig. in t Rijksarch., ald N 723

Anno 1495 dito van Maximiliaen van Oostenrijk met de landen van Urk en Emmeloord

Orig. Ald. No. 752

Emelwaird, Emmeloord, lag op Schokland; bestond noch in deze eeuw tot in 1859 en ‘60 de bewoners, zowel van deze plaats als van Ens, Zuiderbuurt en Molenbuurt door ‘s Rijks regering veiligheidshalve werden overgebracht naar de vaste wal, ‘t meest naar Brunnepe (alleen een 600 zielen); ook naar Vollenhove en Blokzijl. Volgens E Keuter oud-schipper te Blokzijl onderscheiden dezen zich noch heden in taal en kleding van de eigentlike Blokzijlers; zelfs de jongsten, die te Blokzijl zijn geboren (Meedeling van Joh Winkler).

De rivier Nakala wordt genoemd in 966, later een kerkdorp Nagele.

In 1118 bevestigt keizer Hendrik V de privilegia, welke Staveren een veertig jaar vroeger had verkregen. O.a. wordt daarbij bepaald scripsimus eis quoque de theloneo quantum dare debeant euntes et redeuntes per Rhenum et de comitatu Utvērghefendi or nughelam

Hogeman betoogt in de Verslagen en Mededeelingen van Overijselsch Regt en Geschied XII (1881) 5 dat er te lezen is de Comitatu Cunere Emelferde Orc Naghelam.

In ieder geval wordt Naghela hier gememoreerd.

Anno 1204:

de cetero nulla umquam occasione Rhenus apud Swathenburch vel alibi obstruetur Insuper feodum de Nagele quod quondam habuit Joannes de Ahus a manu episcopi postea vero alienatum fuit ab ecclesia comes de Loon resignavit episcopo Item comes non prohi bebit mercatores quoscunque deferre salem vel quaslibet alias merces ad terram episcopi

Muller Oudste Cartularium 194/5 vgl. blz. 189 – Vgl Kluit II (1) 267

Blijkens het slot van de brief is er kwestie over land op de grenzen van Friesland of van Holland en het Sticht. Nu was in die tijd alleen het graafschap Kuinre en omstreken betwist gebied. Het ‘feodum de Nagele’ hoort daarbij. Noch heet bij de zeelui de streek oost en noordoost van Urk ‘de Nagel’. Dit land is weggeslagen. Liep het zeewater de rivier de Nagela op en overstroomde en spoelde de omliggende streek weg? Wanneer is onzeker vermoedelijk voor 1309, daar dan van Nagele geen sprake meer is. Ook wordt in het ‘Seebuch’ uit de XVe eeuw maar waarvan de inhoud zeker wel een eeuw ouder is aanbevolen in cap XI

26: Item in de Nagele maket vul see ende uterlik suden mane

28: van den Krele sole gy gan na der Nagelen ostsutost

Toen was het blijkbaar bevaarbaar water.

Urk was al in 966 een eiland. Misschien ook vroeger, zoo t niet altijd een eiland was’.  Wijst de naam er niet op:  Urk kan ontstaan wezen uit ‘urd-k’; urd = werd, eiland; Ohd.  Warid, werid; vgl. angels. warᵭ, oever, strand.

Valt evenwel na de -r, -ri- (?) vóór k de d (th) meer weg?

Voor de u, o < wa-, we- kan vergeleken: hot < hwet, hwat. – dol, dul, vgl. got. dwals.

Misschien ord in Fr. Rq. 236, 14 (Eemsgo).

En ‘t nieuwfr. ülk, ulk (u = ŏ) schelp; vgl. engl. Whelk; ags. Wiloc. Weoluc, weluc.

Voor de -k kan nieuwfr. pylk (pijl),  hark(?); tjalk (Taal en Letteren I, 250) vergeleken en, oudfr. Tosk(?)

Ongetwijfeld kronkelde het Flie door tusschen Staveren en Enkhuizen. Dit kan ook uit het bericht blijken over de Noormannen:

Piratae etiam Stauerun deprecando vastaverunt aliaque in litore loca perdiderunt

Ann. Hildesh. ad annum 991; Mon. Germ. V

Zij waren de rivier opgevaren.

Deze liep langs het Vrouwezand, en de Kreyl in noordwestelijke richting.

Anno 1119 hadde Graaf Floris van Holland, de tweede van die name, grote twist tegens Galoiges van Galama om het Bosch van de Creil, daar Graaf Floris dikwijls wanneer hij op Tenckelhuizen of Medenblik was, in ging jagen

Anno 1165 verdroeg de Keizer den ouden twist tusschen den Hollandschen grave en die van Galama om het Bosch van de Creil daar Juw Galama en zijne Erven den vrijen Jagt en die het eigendom van t derde deel des Boschs toe gewezen is’

Anno 1247 vv. Willem van Holland trok ook dikwils en menig maal om recreatie en vermakinge met zommige van zijne Heeren en Edel lieden uit Jagen in t Bosch van de Creil

Anno 1398:

Item xvj grote scepe, die ghebleven waren leggen voer Eynchusen, daer die Inghelsche mede over quamen wt Inghelant, so si voer Staveren buten die Kreil omme seilen souden

Verwijs Oorlogen van Albrecht 116 7

Noch heet zo een bank daar ter plaatse. Het Vrouwezand wordt het eerst in diezelfde kroniek (blz 106) genoemd

Anno 1200; daar wordt het bekende verhaal van ‘t Vrouwtje van Staveren meegedeeld. In het midden der XIIIe eeuw konde men met een rafter ofte dalye van Staveren tot Enkhuizen gaen en was een goed vast land aldus de kroniekschrijver Ocko Scarlensis, ad annum 1255

Daarmede is niet geheel in strijd wat de Annales Colonienses maximi ad annum 1170 bėrichten: mare vehementia ventorum limitibus suis excussum quarto Nonas Novembris terram Fresonum circa Stavern magna ex parta submersit

Mon Germ XVII 783

daar er toch noch een verbinding tussen Staveren en Enkhuizen zuidelijker of noordelijker kon zijn blijven bestaan.

Daarop wijst ook het verhaal van Willem I bij Stoke, IV boek Anno 1293

Willem die in Oostvrieslant was

Heeft niemare vernomen das,

Dat syn broeder is bleven doot.

Met sericheden harde groot

Es hi ter Zipe comen ghereden

Ende hi bat om ghelede

Te comene totes broeders grave.

Ed. BRILL, Hist Gen. XL blz 131.

En uit de Vita Ethelgeri blijkt ook dat circa 1240 het eiland Marken noch door zoet water omringd was

pervenerunt in Markaland que est insula circumcincta ex omni parte non quidem salsis sed dulcibus aquis maris

Wybrants, Gesta Abb. Orti S. Marie, 200

Nu meldt de zeer betrouwbare Peter van Thabor (±1520) in zijn kroniek, om 1250:

die zee heeft groten schaede gedaan an ende om Vrieslant ende die grote meren binnen tlant; als die zee by Staweren, ende dat west by Harlingen ende van Staweren to Enchusen ende to Campen; want dat plach heel lant toe wesen al totter Flee. Men zeyt dat noch hwsen toe Staweren staen, daer die sparren van ghewassen seyn op die Creyle by Herlinghen; oec moghent luyden dencken datter een kerck waer binnen die zeedijck, hieten Dijkshorne mit vyf hwsen; dat is nu die diepe zee

Visser-Amersfoordt, Archief van Friesche Geschied I, p. 3

Als het jaar dat Zuiderzee dan ook het eerst wordt genoemd, ken ik: 1272 de steden an der Sudersee, als Campen und andere steden in den stichte Utrecht belegen.

Charter van Magnus, koning van Zweden, Driessen

Mon. Gron. 548 (naar orig) Ook 1276, ald 552

Daar nu ‘zuiderzee’ wijst op een zee ten zuiden van Friesland zo mag men vermoeden als men de meedeling van het wegslaan van land bij Staveren en noordelijker in verband brengt met de enige tijd later voor komende naam van ‘Zuiderzee’ dat door de ruimere verbinding met de Noordzee het oude Flevo-meer ook groter uitbreiding kreeg, en de naam van Zuiderzee verdiende

Het “Seebuch” uit de XIVe eeuw meldt in cap. XI vol zee bij het Breezand, die Kreyl,  het Roode klif, Enkhuser sant. en de Nagel

25 Item up den Bredensande maket vul see nortwest unde sutost

26 Item in de Nagele maket vul see

27 Item ortost van den roden kleve to Staveren dar licht de rute

28 Item Kropelsant licht bewesten Medeblick. Also gij up Urk mogen de torn seen, so gaet sutsutwest na Tiorde (?) so lope gii hoge noch boven Enkhuser sant. Unde van den Krele sole gy gan na der Nagelen ostsutost

29 Item van Wiringen sole gy gan na Balker nesse hoek v h Balgzand nortnortwest

30 Item also gy willen gan na der Wirger balgen so sole gii holden den toren tor borch Burgt op Texel by osten den runden berge de up Texel stat

Verder meldt de kroniek van Ocko Scharl op het jaar

1395/6:

Deze tijd hadde die Noort-zee de gaten van het Vlie ende Tessel veel wyder ghemaeckt, als zij te vooren pleghen te wesen, zo datter nu een vryen vaert van die Noortzee voor bij Medemblick ende Enckelhuysen al tot in de Suyder-zee liep, daer te vooren eenen cleynen sloot alleenich plach tusschen te wezen.

Anno 1398 vergunt Albrecht aan die van Kampen tonnen te leggen op zijn stroomen in het Vlie en het Marsdiep gedurende een jaar

Rijksarchief Tijdrekenk. Reg. van Overijss. Oork. No. 619

Breed water was het echter noch niet tussen Enkhuizen-Staveren. In 1335 kostte de overtocht aan de Utrechtse wijbisschop

“de Enghusen usque in Stavream pro naulo .. 8 s. “

Utr Rek I 519

Misschien kan men ongeveer de afstand berekenen als men weet dat dezelfde persoon voor zijn overtocht van Embrugh in Utrecht naar Enghusen 26 s. 8 d. betaalde en van Kampen naar Kunre 23 s.

In de XVIIe eeuw kon men, als men op het klif stond, de schepen uit Enkhuizens haven gemakkelijk met het blote oog zien uitvaren; en Hooft deelt in zijn Historiën 1677 f 241 mee:

deese stadt Enkhuizen aan den Hollandschen kant omtrent het midde der Zuyder zee die daar niet booven twee mylen in de wyte heeft

Rechts zal het Flie ter hoogte van Staveren en Enkhuizen met de meren van Zuidelijk Friesland in verbinding gestaan hebben

Links takte zich een zijstroom af langs Medemblik naar de Zijpe; het Middenwater:  Medemelaca, waaruit de naam ‘Medemblik’ werd, die blijkbaar in 985 als grens wordt genoemd.

Of daarbij ook de Crepelfliet waarvan de naam aan de zandbank de Kreupel doet denken is te zoeken, is voorlopig nog niet uit gemaakt

Het Flie stroomde ongetwijfeld verder in de richting van de tegenwoordige Vlieter waar het naar rechts ombochtte en met een kronkeling om de Waardgronden, noch heden het Oude Flie geheten noordoostwaarts aanhield om west langs het Grind vloeiend, tussen Flieland en Terschelling in zee te vallen

Of het Flie zich op de hoogte van Hindelopen in tweeën splitste en beide armen – waarvan boven dan een werd aangewezen – een eiland Ganc-ala omsloten – is m.i. zeer onzeker. Zie over dat eiland beneden; evenals over Grind

Men kon het Flie beschouwen als een voortzetting als een arm van de Rijn: de Romeinen spreken dan ook van Flevum Ostium bij het op tellen der monden waarmede de ‘Rhenus’ in zee viel:

in Rheno ipso Batavorum insula et Cannenufatum et aliae Frisiorum.  Chaucorum. Frisiabonum. Sturiorum. Marsaciorum. quae sternuntur inter Helium et Flevum; ita appellantur ostia, in quae effusus Rhenus ab septemtrione in lacus, ab occidente in amnem Mosam se spargit medio inter haec ore modicum nomini suo custo diens alveum

Plinius Hist Nat IV c 29

Hieruit heeft men afgeleid dat het Flie zijn oorsprong uit de Rijn nam, ergens bij Renen in Utrecht en zo langs Amersfoort in lacu Flevi terecht kwam. Daarvoor pleitte dan ook de streeknaam in de Middeleeuwen.

 7 Juni 777 schenkt koning Karel aan Utrecht de “villa Lisiduna in pago Flehite”:  Leusden in het district langs het Flie; in 855 worden door Folker aan het klooster Werden goederen geschonken in Renen en in het noordelijk daarvan gelegene Laar in pago Flethetti dat dezelfde streeknaam zou zijn

Er zijn hinderpalen tegen de loop van een Rijntak bij Renen. Trouwens langs de Zuiderzee, toen het meer Flevo, is een pagus Flehite zeer goed mogelijk. Op deze kwestie ga ik tans niet in. Pomponius Mela deelt mee dat Rhenus

haud procul a mari huc et illuc dispergitur sed ad sinistrum amnis etiam tum et donec effluat Rhenus ad dextram primo angustus et suo similis post ripis longe et late recedentibus jam non amnis sed ingens lacus ubi campos implevit Flevo dicitur ejusdemque nominis insulam amplexus fit iterum arctior iterumque fluvius emittitur

III 2 69

Over het genoemde eiland Flevo spreek ik tans niet vermoedelijk is dit het tegenwoordige Waterland. In de ME komt het Flie een enkele maal voor. De vorm Flevo is daar regelmatig tot Fleo geworden indien de Latijn schrijvende auteurs het onverbogen laten

Anno 782 zegt de Vita Sancti Liudgeri I cap 18 werden de Friezen tot aan de Fliestroom verleid tot afval van het Christendom door Widukind, de welbekende Saksische hertog:

Frisones usque ad Fleo fluvium fecit Christi fidem relinquere et immolare idolis juxta morem erroris pristini

Mon. Germ. II p 410

De Lex Frisionum spreekt van:

cis Fli (Lex I, cap. 3, 4, 5, 8) ‘inter Fli et Sincfalam’ (Lex I, cap 10). –  Haec lex inter Laubachi et Flehum custoditur cete rum inter Flehum et Sincfalam fluvium (Lex XIV, cap. 2) Apud occidentales Fresiones inter Flehi et Sincfalam (Add III, cap. 58) –  inter Flehi et Sincfalam (ibid. cap. 73). – inter Laubaci et inter Flehi (ibid. cap. 78).

Naast Fleo dus Flehum een acc., met ‘Sincfalam’ en ‘Laubachum’ te vergelijken, zowel als met ‘barmbraccum’, een schoothond, Lex. Fris. IV 4. Naast ‘braccus’ staat ook braco, gen. Braconis, beide verlatijnste vormen; zoo kan Flehum met een lat. nominatief Flehus naast Fleo voorkomen.

De h zal voor lettergreepscheiding, diaeresis, dienen zoals in ‘Wartengahe’; en ‘alrahek’, Fr. Rq. 6, 31 (Eemsgo) – En zo ook vaak in ’t ohd. Beitr XI 61.

Flehi is een locatief (instrumentaal) vorm die ook in andere naamvallen gebruikt is; dat dit meer voorkomt, blijkt uit een artikel van Kögel in Zeits f. Deutsches Altert. XXVIII, 110; en uit vele stedennamen.

Uit een vorm Fleo moest later Flie komen; vgl. knie oudoostfries kniu, kni, genua; osaks. Cnëo, cnio; ohd. Knëo, kniu; md. knê uit ouder kněwo. ‘t Oudwesterlauwesch heeft daarbij: knie, kne.

In de XIe eeuw geven verschillende personen giften aan de kerk te Egmond

ab oriente fluminis Fle dicti unam mansam in loco qui vocatur Buren.

Oorkondenb I 59a

In de XVII Kesten, wel in 1038 opgesteld, wordt de heerban der Friezen vastgesteld tussen Weser en Flie. De latijnse tekst – die te dagtekenen is in het eind der XIIe begin der XIIIe eeuw – leest

obtinuerunt id Frisones apud Karolum – (ten onrechte kennen zij dit aan Karel de Grote toe) – quod ipsi bannos ultra non servarent quam in orientem ad Wiseram et in occidentem usque Fli

In de Friese lezingen is dit “to tha Fli”, of Flee.

In een oorkonde van 1314 komt Vlie voor

onse lant Tessel alse wyt hebben liggende tusschen dat zie ende Maers diepe ende der Vlie.

Mieris II 144

In het Seebuch (zie boven blz 8, 11)

Item also gy wilt insegelen int Vle so sole gy den torne unde de baken over en bringen so segele gy dat beste in unde gy vin det up den Dorpel 2 vadem dêp up ene halve vlôt halftij unde also gy so verne bynnen komen dat gy den kerktorn bynnen den ruwen dunen bringen in dat glip so gat et na der Vle balge over sutsutost

Uit enkele der bovengeschreven aanhalingen blijkt dat men deze stroom als scheiding tusschen friese volkstammen rekende. Sommigen nemen aan dat dit ten tijde van Karel den Grote, zo niet al vroeger zo was. West er van lag dan West-Friesland. Slechts éens wordt echter in de ‘Lex Frisionum’ over “occidentales Frisiones inter Flehi et Sincfalam” – zie boven – gesproken; en wel in Additio 3, c. 58.

Daar over de tijdsbepaling van deze Lex en vooral van de Additiones noch veel verschil bestaat moet hier even nagegaan in hoever dat op het al of niet vroege voorkomen van de rivier als grens van invloed is

Anno 1118:  

ecclesiam in occidentali Fresia in villa Medenblec

Heda blz 152 Oorkondenb. I blz 68

Anno 1128 geeft bisschop Godebald aan St Martinus de praepositura Westfrisiae

Oorkondenb. I 74 No 115

Dit is bij mijn weten de eerste maal dat van ‘Occidentalis Fresia’ of Westfriesland melding wordt gemaakt

De bewoners worden in 1166 door de Annales Egmondenses genoemd:

Fresones occidentales qui habitant trans vadum Occen vorth 1 in agros oppiduli Alcmare conscenderunt

Hist. Gen. N. Ser. I, blz. 63/4 Mon. Germ. XVI, 464

Daarmee is in overeenstemming de benaming van Oostfriesland voor de tegenwoordige provincie:

Wilhelmus qui in orientali Fresia morabatur a fratre sibi concessa obitu fratris cognito festinanter ad locum currit qui dicitur Sipe et licentia non impetrata in ulteriorem ripam Frisiae tristis se recepit

ald blz. 88, en Mon. Germ. 474; vgl. boven, Stoke, blz. 10; en ‘t Register

Reeds in de Annales Fuldenses ad annum 876 wordt gesproken van:

Frisiones qui vocantur occidentales cum Nordmannis dimican tes victores extiterunt

Mon. Germ. I, 389

Duidelijk worden in de Egmonder Annalen de Westfriezen in Drechterland en ombuurten bedoeld, en dus het Flie als hun Oostgrens aangenomen. Misschien doen dit ook de Fuldaër Annalen, indien toen altans deze verdeling reeds bestond. Anders kunnen daar gemeend zijn de meer westelijk wonende Friezen, die toch tot het Zwin zich uitstrekten zonder dat bepaald aan de Westerfliese Friezen is te denken.

Bij de rijksverdeling van 870 wordt aan Lodewijk de Duitser toegewezen:

Masau subterior de ista parte item Masau superior quod de illa parte est de Fresia duas partes de regno quod Lotha rius habuit

Mon. Germ. LL. I, 516; SS. I, 4S8. Van den Bergh, Oorkondenb. I, 16

Volgens de uitgever der Monumenta zou hier de bekende verdeling bedoeld wezen van Friesland: van Zwin tot Flie, Flie tot Laues,  Laues tot Eems.

M.i. blijkt uit de toevoeging “de regno quod Lotharius habuit” dat geen bekende verdeling bedoeld wordt. Daarenboven verschillen de meningen omtrent het regnum dat Lotharius in bezit had. Volgens sommigen zou Lotharius I in 855 aan een zijner drie zoons totam Fresiam toegedeeld hebben. Dat had hij dan verkregen bij het verdrag van Verdun. Anderen echter nemen aan dat slechts het land ten zuiden van den Rijn hem toekwam; is dit juist dan ontving Lodewijk de Duitscher dáárvan twee derde deel. Het verdrag van Verdun is ons niet bewaard wat de kwestie vermoeielijkt.

Het eerst bepaalde aanwijzen van het Flie als grensscheiding dient derhalve in de Lex Frisionum gezocht en is dus ten nauwste met de kwestie over de tijd van zijn ontstaan verbonden.

Deze hier te onder zoeken gaat niet. Genoeg dat de Geer in zijn studie achter de editie van het Friesch Genootschap 1866 deze kantteekeningen tot de XIe eeuw brengt, misschien tot de Xe zelfs. Hiermee kan ik me het beste verenigen in 985 wordt ook al het land bewesten het Flie aan de Hollandse graaf geschonken en dus officieel het Flie als grens aangewezen, hierin vind ik een nieuw bewijs voor de juistheid van het door de Geer verkregen resultaat. Aan de westzijde van het Flie lag Texel, haar zuidgrens was Kennemerland, in de VIIIe eeuw. Het besloeg toen ook, naar van den Bergh OA. 57 wil, Westfriesland.

In een Utrechts register van kerkegoederen uit de Xe eeuw wordt Texel een  “insula” eiland genoemd. In 985 ontvangt de Hollandse graaf:

quoque quicquid beneficii nostra de parte inter duo flumina Me dema laca et chinnelosara gemarchi dicta tenuit. – Adhaec etiam totum quod de nostro jure in pago Texla nuncupato in beneficium tenuit cet

van den Bergh Oorkb. I 40

Daaruit blijkt dat toen Texel van de zuidelijk gelegen streek afgescheiden als afzonderlijke gouwe werd beschouwd; die zuidelijk gelegen streken werden toen langzamerhand aangeduid, als gelegen ten westen van de officiele grens het Flie,  met de naam van Westerlinge of Westflinge terra en hun bewoners met West(er)lingi.

Verder

Het artikel gaat nu verder met het uitleggen van andere Friese plaatsnamen. Vast ontzettend interessant voor de inwoners van die plaatsen, iets minder voor mij.


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Nog meer lezen